FAQ – Afvalverwijdering

 


Artikel 7.04: reiniging van het schip in bijzondere omstandigheden

Probleemstelling:

Bepaalde situaties, waaronder bijvoorbeeld de weersinvloeden genoemd kunnen worden, kunnen het herstel van een reinigingstoestand bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken.

 

Hoe kan de standaard bezemschoon worden verkregen als het regent?

 

De ladingontvanger moet voor een afdoende gereinigd laadruim zorgen. Wanneer door slecht weer niet met de bezem kan worden gereinigd, bestaan de volgende alternatieve methoden:

  • beter weer afwachten om met de bezem te kunnen reinigen;
  • hogere losstandaard “vacuümschoon” kiezen omdat met een vacuümtechniek ook natte restlading kan worden gereinigd.

 

Opmerking:

De aanwijzing a) voor de toepassing van de tabel van aanhangsel III moet worden nagekomen:

“Indien de laadruimen of ladingtanks niet voldoen aan de voorgeschreven losstandaard A of B, is afgifte voor bijzondere behandeling S verplicht”.


Definitie van het begrip “vacuümschoon laadruim” (Artikel 5.01, onderdeel h)

Probleemstelling:

Met betrekking tot de eis “vacuümschoon” ontstaan problemen bij de reiniging van de wanden van het laadruim. De afzuiging van de bodem met een industriële stofzuiger en de reiniging van de wanden met een hogedrukreiniger bijvoorbeeld vormen samen een praktijkgerichte oplossing.

 

Bestaan nog andere mogelijkheden?

 

De definitie van het begrip “vacuümschoon laadruim” luidt als volgt:

     “vacuümschoon laadruim”: laadruim waaruit de restlading door middel van afzuiging is verwijderd en waarin zich beduidend minder ladingrestanten bevinden dan in een bezemschoon laadruim;”

 

Uit deze begripsomschrijving komt duidelijk naar voren dat

  1. de reinigingstoestand beduidend beter dan “bezemschoon” moet zijn, en
  2. het laadruim na de reiniging beduidend minder ladingrestanten moet bevatten.

Eventuele andere reinigingsmethoden die een overeenkomstige reiniging mogelijk maken van de wanden en aansluitend van de bodem van het laadruim gelden als gelijkwaardig wanneer bij de bedoelde methoden de ladingrestanten niet verontreinigd worden en inderdaad beduidend minder ladingrestanten ontstaan.

Een dergelijke alternatieve methode zou met inachtneming van de eerder genoemde criteria de (hoge)drukreiniger kunnen zijn. Dit vervangt echter niet een eventueel vereist wassen.

Een hogedrukreiniger die tevens roest of verf en dergelijke loshaalt staat natuurlijk in tegenspraak met de procedure “vacuümschoon”.

Het voorschrift heeft tot doel zo weinig mogelijk ladingrestanten en overslagresten te houden, die in voorkomend geval bij een afvalverwijderingscentrum (ontvangstinrichting voor waswater) afgegeven moeten worden.

Een reiniging door afzuiging is een vorm van droge reiniging.

Toepassing van Bijlage 2, artikel 6.01, vierde lid Omgang met meststoffen met goederennummers 723, 724 en 729

Wat is de procedure inzake de afgifte van meststoffen met goederennummers 723, 724 en 729 van de stoffenlijst volgens Bijlage 2, Aanhangsel III, van het CDNI aan een landbouwbedrijf voor de verspreiding op het land?

 

De afgifte van de goederennummers 723, 724 en 729 van de stoffenlijst in Bijlage 2, Aanhangsel III, van het CDNI aan een landbouwbedrijf met het oog op de verspreiding van deze stoffen op het land, kan worden toegelaten onder de voorwaarde dat het ontvangende landbouwbedrijf de inname van meststoffen

  1. met goederennummer 7241, in de losverklaring onder de rubriek ontvangstinrichting opgeeft,
  2. met goederennummers 7242, 7243 en 7290, in een gescheiden verklaring vermeldt met de aantekening dat de desbetreffende messtof niet in de vaarweg wordt geloosd,

en dat de bedoelde messtoffen krachtens de nationale voorschriften voor verspreiding zijn toegelaten.

 

Motivering:

  1. Meststoffen met goederennummer 723 mogen in de vaarweg worden geloosd en hoeven om deze reden niet aan nadere bepalingen te voldoen.
  2. Meststoffen met goederennummer 7241 moeten een bijzondere behandeling krijgen. Deze bijzondere behandeling kan ook de verspreiding op het land zijn. De inname van waswater bestemd voor een verspreiding op het land zou in de losverklaring onder de rubriek ontvangstinrichting moeten worden vermeld, aangezien het landbouwbedrijf in dit opzicht een vergelijkbare functie heeft met die van elke andere ontvangstinrichting voor waswater. Om deze reden kan ook het bewijs van een gepaste verwijdering in de zin van het CDNI worden geleverd.
  3. Meststoffen met goederennummers 7242, 7243 en 7290 mogen in het riool worden geloosd. In dit kader zou echter verzekerd moeten worden dat door het landbouwbedrijf geen lozing in de vaarweg zal plaatsvinden. Dit kan worden veiliggesteld met een overeenkomstige verklaring, waarin tevens de inname wordt bevestigd. De verspreiding op het land is in dit opzicht ongetwijfeld een oplossing die met een lozing in het riool vergelijkbaar is.
  4. De recycling in de bodem mag alleen plaatsvinden wanneer dit volgens de nationale voorschriften (die eventueel gebaseerd zijn op internationale voorschriften) is toegestaan. Dit komt overeen met de toelatingsvoorwaarden voor de ontvangstinrichting.


Aanhangsel III, losstandaarden - Mogelijkheid voor de ladingontvanger / de overslaginstallatie om op eigen initiatief een hogere losstandaard toe te passen

Probleemstelling:

In de drogeladingvaart bestaan drie losstandaarden: bezemschoon, vacuümschoon en wasschoon. Het CDNI doet geen uitspraak over de mogelijkheid om als ladingontvanger / overslaginstallatie op eigen initiatief een hogere losstandaard toe te passen na het lossen van het schip. Sommige bedrijven wensen om financiële redenen van de standaard vacuümschoon af te zien en liever gelijk te wassen.

 

  1. Is het toegestaan om een hogere losstandaard toe te passen?
  2. Is het toegestaan om bij het reinigen een losstandaard over te slaan, door bijvoorbeeld na het vegen onmiddellijk te wassen?

 

Het doel van het CDNI is om zo weinig mogelijk afval te moeten verwijderen. Onmiddellijk wassen na het vegen (bezemschoon) zou tot een hogere concentratie aan afval in het waswater leiden. Hierdoor zou de ladingontvanger / de overslaginstallatie eventueel hogere kosten moeten dragen. De hoeveelheid waswater zou echter vergelijkbaar zijn. Om deze reden is niets in te brengen tegen deze handelswijze. Een hogere losstandaard komt in de regel tegemoet aan de doelstelling van een schoon milieu, maar kan leiden tot hogere kosten voor de ladingontvanger / de overslaginstallatie. Voor zover de ladingontvanger / de overslaginstallatie deze kosten voor rekening neemt, is hier echter niets op tegen.


Artikel 7.05 in samenhang met Aanhangsel III: verwijdering van waswater

 

Probleemstelling:

Volgens artikel 7.05 is de ladingontvanger / de overslaginstallatie verplicht het waswater aan te nemen en in overeenstemming met Aanhangsel III te verwijderen. Aanhangsel III schrijft voor een reeks goederen een bijzondere behandeling voor. Het wordt niet nader aangegeven hoe deze behandeling uitgevoerd moet worden. De nationale bepalingen voor de uitvoering van de CDNI schrijven in de meeste gevallen voor dat de verdere verwijdering in overeenstemming met de nationale rechtsvoorschriften voor het afval en het afvalwater van elke verdragsluitende staat moet plaatsvinden. In sommige gevallen voorziet Aanhangsel III echter dat sproeien over opslag op de wal een mogelijke bijzondere behandeling is.

 

 

Zouden andere eenvoudige verwijderingsmogelijkheden bestaan voor andere producten, zoals meststoffen?

Sommige meststoffen zouden bijvoorbeeld in overeenstemming met de nationale wetgeving voor meststoffen door een landbouwbedrijf ingenomen kunnen worden om over land verspreid te worden. Een andere mogelijkheid zou zijn om het waswater bij de geloste lading te voegen.

Is een dergelijke verwijdering volgens de geldende bepalingen mogelijk (rekening houdend met het strengere nationale afvalrecht en in voorkomend geval tevens in samenhang met de toepassing van de kaderrichtlijn afvalstoffen)?

 

De toevoeging van het waswater aan een geloste lading is vergelijkbaar met het sproeien over opslag op de wal. In dit verband zou de stoffenlijst indien nodig uitgebreid moeten worden. In een eerste stap naar de wijziging van de stoffenlijst zou een nationale uitzondering voorzien kunnen worden op basis van artikel 6.01, lid 4.

De verspreiding van mest op een veld zou toegelaten kunnen worden onder de voorwaarde van naleving van de nationale meststofvoorschriften en, indien nodig, van de overige afvalvoorschriften voor het vervoer van het waswater met meststoffen naar het desbetreffende veld. De verbintenis dat de genoemde voorschriften aangehouden zullen worden, zou in een rechtsgeldige schriftelijke vorm door het landbouwbedrijf bevestigd moeten worden aan de ladingontvanger / de overslaginstallatie.

Overeenkomst tussen de opdrachtgever en de ladingontvanger met gevolgen voor de vervoerder (artikel 7.07 in samenhang met artikel 7.02, lid 2)

Probleemstelling:

Sommige opdrachtgevers blijken vervoersovereenkomsten te sluiten met de ladingontvangers die voorzien dat de ladingontvanger alleen lost of minimaal reinigt (bezemschoon), waarbij het reinigen     – eventueel door gebruik van een hogere reinigingsmethode (vanaf vacuümschoon) – aan de vervoerder wordt overgelaten.

 

Maakt het CDNI dergelijke overeenkomsten mogelijk?

 

Het CDNI doet de volgende uitspraken over contractuele overeenkomsten:

– volgens artikel 7.02, lid 2, kan voor de beschikbaarstelling van het schip vooraf een hogere losstandaard of wassen worden overeengekomen;

– volgens artikel 7.07 kunnen de verlader en ladingontvanger onderling ook een verdeling van hun verplichtingen overeenkomen die afwijkt van de in deze bijlage beschreven verdeling, echter zonder dat dit gevolgen mag hebben voor de vervoerder.

Een overgang van de reinigingsverplichting op de vervoerder zonder diens instemming (eventueel in contractuele vorm) is niet voorzien in het CDNI en zou overigens ook in tegenspraak staan met de in het CDNI voorgestane benadering van “de vervuiler betaalt”, volgens welke de veroorzaker zorg dient te dragen voor de verwijdering.


Afgiftemogelijkheid - lozen op het riool (Aanhangsel III, tabel, kolom 4)

Probleemstelling:

Het riool mondt in talrijke situaties uit in een zuiveringsinstallatie. Zuiveringsinstallaties worden in de regel toegelaten volgens de nationale voorschriften. Deze voorschriften kunnen eventueel van de standaarden van het CDNI afwijken of beperkingen voor de aangeboden hoeveelheden opleggen.

Volgens kolom 4 van de tabel in aanhangsel III van bijlage 2 (“losstandaarden”) mogen bepaalde stoffen in het riool worden geloosd. Deze vastlegging blijkt echter niet eenduidig genoeg te zijn.

 

 

Wordt hiermee bedoeld dat de producten

  1. a) in een willekeurig riool geloosd mogen worden, of
  2. b) moet het riool zich bij de overslaginstallatie bevinden, dat wil zeggen op een plaats die door de ladingontvanger of de verlader (de overslaginstallatie) aan de schipper is opgegeven? Moet hierbij vooraf worden nagegaan dat de betrokken zuiveringsinstallatie voor de geloosde stof is toegelaten en/of ingericht?

 

De mogelijke lozing in het riool krachtens kolom 4 van de tabel van de losstandaarden in aanhangsel III van bijlage 2 van het CDNI houdt in dat de persoon of de instantie die voor de naleving van de losstandaarden verantwoordelijk is (ladingontvanger, verlader, overslaginstallatie) vooraf controleert of de rioolaansluiting in voorkomend geval krachtens de nationale bepalingen is toegelaten voor de lozing van het product met betrekking tot de eigenschappen en/of de hoeveelheid hiervan, aangezien zuiveringsinstallaties bijvoorbeeld aan bepaalde beperkingen onderworpen kunnen zijn.

 

Aanwijzing :

Het moet echter in herinnering worden gebracht dat de Verdragsluitende Staten overeenkomstig artikel 4 de verplichting hebben om een adequaat net van ontvangstinrichtingen in te richten of te laten inrichten. Dit betekent dat de tot inname verplichte persoon of instantie ook over de mogelijkheid moet beschikken om het waswater zelf of bij een ontvangstinrichting in het riool te (laten) lozen.


Afbakening van het begrip slops

Probleemstelling:

Het informatieblad van het CDNI “Omgang met afval van de lading” (stand mei 2014) voorziet op pagina 4, in het schema onder 1.2 (“Begrippen met betrekking tot de lading”), dat na het wassen het ontstane waswater onder deel B en de ontstane slops onder deel C van het CDNI vallen.

In artikel 8.01 worden slops gedefinieerd als een verpompbaar of niet verpompbaar mengsel dat bestaat uit ladingrestanten met waswaterrestanten, roest of slib.

Het waswater is volgens de definitie van artikel 5.01 het water dat gebruikt is bij het wassen van een bezemschoon of vacuümschoon laadruim dan wel een nagelensde ladingtank. Hiertoe wordt tevens gerekend het ballastwater en het regenwater dat uit deze laadruimen of ladingtanks komt.

Aangezien slops ook resten van waswater bevatten, ligt een duidelijke afbakening moeilijk.

 

 

Wat zijn slops en hoe moet dit begrip ten opzichte van het waswater worden afgebakend? Is eventueel het volume “vloeistof” bepalend voor de behandeling volgens deel B of deel C, omdat alleen waswaterrestanten als ingrediënt worden genoemd?

 

Het antwoord ligt in de definitie van “slops”.

Deze luidt: “slops”: verpompbaar of niet verpompbaar mengsel bestaande uit ladingrestanten met waswaterrestanten, roest of slib.

 

Wanneer na het lossen van een schip het laadruim wordt gereinigd om de restlading te verwijderen, bestaat na de reiniging met het gebruik van (alleen) de bezem of een veegmachine de toestand “bezemschoon laadruim” volgens de definitie van artikel 5.01, letter f.

Na het gebruik van een vacuümcleaner (kleine straatveegmachine: vegen en zuigen) ontstaat een “vacuümschoon laadruim” (zie artikel 5.01, letter h).

 

Wat in beide gevallen in het laadruim achterblijft, zijn de ladingrestanten (artikel 5.01, letter c). Het schip moet worden gewassen wanneer een “wasschoon laadruim” (artikel 5.01, letter k) wordt vereist. Hierbij worden de ladingrestanten verwijderd met bijvoorbeeld de dekwasslang (buitenboordwater) of met een hogedrukreiniger (waterdamp).

Wat overblijft is waswater, dat volgens de losstandaard van aanhangsel III

a) in de vaarweg gebracht mag worden of

b) op het riool geloosd mag worden of

c) voor een bijzondere behandeling aan wal afgegeven moet worden.

Afhankelijk van de consistentie van de ladingrestanten wordt meer of minder waswater gebruikt en geproduceerd.

 

Dit waswater loopt afhankelijk van de achterste trimsituatie van het schip naar de achterste lenskop in het laadruim en tegelijk worden ook de ladingrestanten in deze richting gespoten. De ladingrestanten zijn meestal dusdanig verdund bij de lenskop dat alles door de lenspomp wordt opgezogen en verwijderd. In dit geval ontstaan geen slops.

 

De ladingrestanten die door hun consistentie niet verwijderd kunnen worden door de lenspomp met voorfilter moeten alsnog met veger en blik worden verwijderd (bijvoorbeeld resten van hout en kunststof), waarbij deze ladingrestanten als “slops” worden aangemerkt. Slops kunnen waswaterrestanten, overige ladingrestanten, vuil en roest bevatten en worden met een emmer of andere container uit het laadruim verwijderd. Het ligt voor de hand (gemak van de schipper) dat voor zover mogelijk alle ladingrestanten met water naar buiten worden gespoten om zo weinig mogelijk slops te hoeven verwijderen door middel van de laadruimleiding.

 

In de tankvaart ontstaat bij het wassen meestal slib bestaande uit ladingrestanten en roest (slops) die op de tankbodem voor de lenskop of uiteindelijk in de filter voor de lenspomp blijft hangen (zie de afbeelding).

 

De ervaring heeft geleerd dat bij reiniging van de tank van een tankschip van 110 meter in totaal twee tot drie 200-liter vaten met slops ontstaan die verwijderd moeten worden.

Afgifte van slops

Probleemstelling:

In het kader van de afgifte van waswater en de in de losverklaring overeenkomstig Aanhangsel IV vereiste vermelding van slops en de indeling van slops in Deel C van Bijlage 2 is het niet duidelijk of slops telkens als het schip gelost wordt, moeten worden afgegeven. Aangezien slops onder Deel C van Bijlage 2 vallen, zijn hier artikel 9.01, eerste lid en vooral ook artikel 9.03, eerste lid, in verbinding met artikel 4, tweede lid, van toepassing. Het zou dus mogelijk moeten zijn om de slops gedurende verschillende reizen te verzamelen.

 

Wanneer moeten slops afgegeven worden?

Het CDNI bepaalt dat:

1. slops niet in de vaarweg geloosd mogen worden (artikel 3, in verbinding met artikel 9.01, eerste lid);

2. slops aan boord gescheiden verzameld dienen te worden en bij een geëigende ontvangstinrichting moeten worden afgegeven (artikel 9.03, eerste lid);

3. de ontvangstinrichtingen voor slops verplicht zijn, slops aan te nemen (artikel 4, derde lid, in verbinding met artikel 10.01);

4. over de afgifte en inname een verklaring als bewijs moet worden opgesteld (artikel 4, vierde lid, in verbinding met artikel 10.01);

5. de kosten de schipper afzonderlijk in rekening kunnen worden gebracht (artikel 7, vierde lid).

 

Het CDNI legt niets vast over de regelmaat van de afgifte, noch voor de slops, noch voor de andere afvalsoorten overeenkomstig Deel C. Dit betekent echter dat slops als zij tijdens de reis ontstaan, verzameld moeten worden. De slops mogen daarvoor in vaten of tanks worden opgeslagen die groot genoeg zijn om de slops van meerdere reizen te bevatten. Dat de slops niet in het laadruim/-tank, maar in een afzonderlijke tank of houder verzameld moeten worden, vloeit voort uit de eis van de gescheiden inzameling van de verschillende afvalsoorten zoals bepaald in artikel 9.03, eerste lid, eerste volzin.

Dit betekent dat de inhoud van de sloptank niet eenduidig aan een bepaalde reis kan worden toegewezen, maar dat in de tank of houder slops van meerdere reizen verzameld kunnen worden.

Aanwijzing: slops vormen een thematiek waarbij tevens de bepalingen van het ADN (onder andere artikelen 3.2.3.1, kolom 20, punt 19, 7.2.4.1.1, 9.3.2.26 en volgende en 9.3.3.26 en volgende) in acht genomen moeten worden met betrekking tot

– de toelating,

– het aantal,

– de inhoud,

– de opstelling en de toegestane vermenging per houder.

 

Losverklaring en reinigingsmiddelen

Achtergrond:

Voor de reiniging van ladingtanks wegens een productwisseling (bijvoorbeeld eerst diesel, daarna zuur) worden speciale reinigingsmiddelen gebruikt en wordt niet gewassen met water.

Wanneer bij een reiniging geen “water” wordt gebruikt, kan de losverklaring strikt genomen niet correct ingevuld worden, aangezien in dit kader expliciet de term “waswater” wordt gebruikt.

Ook deze reinigingsvloeistoffen die niet op waterbasis zijn moeten echter wel ergens worden verwijderd (vooral omdat deze middelen in de regel nog agressiever voor het milieu kunnen zijn dan reinigingsmiddelen op waterbasis). In dit geval zou eigenlijk a fortiori een verklaring van verwijdering zinvol zijn voor reinigingsmiddelen die niet op waterbasis zijn.

 

1-Hoe moet een dergelijk reinigingsmiddel worden verwijderd?

2-Wat moet in de losverklaring worden vermeld?

Volgens aanhangsel III van bijlage 2 (losstandaarden) moeten reinigingsmiddelen die zijn toegevoegd aan het water gescheiden behandeld worden en mogen deze middelen niet in het water worden geloosd (zie onder punt 8 van de aanwijzingen voor de toepassing van de tabel). Dit geldt tevens voor de pure reinigingsmiddelen.

 

Verwijderen van viscose-achtige vloeibare restlading na het lossen

Achtergrond:

Na het lossen van tankschepen met viscose-achtige vloeibare lading die bestaat uit zogenaamde eetbare oliën, die onder ladinggoednummers 1821,1822 en 1823 vallen, of zetmeelproducten en aanverwante producten met dezelfde eigenschappen die onder ladinggoednummer 1633 vallen, resteert een behoorlijke hoeveelheid ladingrestanten wanneer gebruik gemaakt wordt van de nalensinrichting. De nalensinrichting kan verstoppen door gestolde lading en/of sedimenten uit de lading.

Wanneer er geen extra inspanning wordt gepleegd om de restlading door middel van het zogenaamde handmatig sweepen (met behulp van een daartoe geëigend instrument zoals een trekker/sweeper) naar het laagste punt te voeren, ontstaan onnodige ladingrestanten. Dit is in strijd met de doelstellingen van het CDNI.

 

 

Behoort het verwijderen van viscose-achtige vloeibare restlading na het lossen, het zogenaamde (handmatig) sweepen met behulp van een daartoe geëigend instrument (bijvoorbeeld een rubberen wisser) tot het verplichte nalossen als bedoeld in artikel 5.01, letter i?

Is de verlader verantwoordelijk voor het nalossen van de ladingtanks door middel van het (handmatig) sweepen?

 

Het handmatig verwijderen van viscose-achtige vloeibare restlading met behulp van een rubberen wisser valt onder de interpretatieve invulling van het begrip “geschikt middel” als genoemd in artikel 5.01, letter i. Deze handeling is een aanvullend/ondersteunend onderdeel van het nalossen om de losstandaard “nagelensde ladingtank” beter te kunnen bereiken.

Uit praktische overwegingen ligt het voor de hand dat de schipper/vervoerder in lijn met artikel 7.04, lid 1, het feitelijke sweepen als onderdeel van het nalossen van de goederengroepen 16 en 18 uitvoert, tenzij wettelijke veiligheidsvoorschriften zich hiertegen verzetten.

De verplichting tot oplevering van het schip en de kostenaansprakelijkheid berusten juridisch bij de verlader.

 

 

Omgang met laad/losarmen en laad/losslangen

 

Probleemstelling:

De bemanningen van tankschepen worden regelmatig geconfronteerd met het feit dat laad/losarmen of laad/losslangen van de walzijde (de laad- en losinstallatie) niet ledig zijn bij het aankoppelen aan boord van het tankschip. Dit is een veiligheidsissue maar roept eveneens vragen op hoe om te gaan met het product afkomstig uit de laad/losarmen of laad/losslangen welk aan boord van het tankschip wordt opgevangen in lekbakken. Een en ander wordt nog gecompliceerd omdat het product dat uit de laad/losarm of laad/losslang in de lekbak wordt opgevangen een ander product kan zijn dan het product dat initieel moet worden geladen/gelost.

De hoeveelheid die in de lekbak wordt opgevangen kan gaan van enkele tot honderden liters.

Het is meestal niet toegelaten om de tanks aan boord van het schip te openen, dus zelfs wanneer het opgevangen product gelijkaardig is dan het te laden/lossen product kan het niet worden toegevoegd aan de lading.

 

Vraag 1: Kan het product dat tijdens het aankoppelen uit de laad/losarm of laad/losslang loopt en aan boord van het tankschip in een lekbak wordt opgevangen beschouwd worden als “overslagresten” zoals in Deel B, artikel 5.01, letter e, wordt omschreven?

In Deel B, artikel 5.01, letter e, wordt “overslagresten” omschreven als lading die bij de overslag buiten het laadruim op het schip terechtkomt. Het aankoppelen van de laad/losarm of laad/losslang is onderdeel van de overslagprocedure, het laden of lossen heeft dan aangevangen. De producten die dan vrijkomen buiten de tanks moeten worden beschouwd als “overslagresten”.

 

Vraag 2: Wie draagt zorg voor de verwijdering van het product dat tijdens het aankoppelen uit de laad/losarm of laad/losslang en aan boord van het tankschip wordt opgevangen, rekening houdend dat het meestal niet aan de lading kan worden toegevoegd (verbod openen van tanks – mogelijk niet compatibel product)?

Artikel 5.01, letter e, definieert het product dat tijdens het aankoppelen uit de laad/losarm of laad/losslang is gelopen en aan boord van het tankschip in een lekbak werd opgevangen als “overslagresten”.

In Deel B, artikel 7.03, lid 2, wordt gesteld dat bij het laden de verlader er in de eerste plaats moet voor zorgen dat het schip vrij van overslagresten blijft. De laadinstallatie moet in de mate van het mogelijke er dus voor zorgen dat de laadarm of laadslang ledig is bij aanvang van het aankoppelen.

Ontstaan er toch overslagresten dan draagt de verlader zorg voor de verwijdering tenzij iets anders is overeengekomen.

In Deel B, artikel 7.03, lid 3, wordt gesteld dat bij het lossen de ladingontvanger er in de eerste plaats moet voor zorgen dat het schip vrij van overslagresten blijft. De losinstallatie moet in de mate van het mogelijke er dus voor zorgen dat de losarm of losslang ledig is bij aanvang van het aankoppelen.

Ontstaan er toch overslagresten dan draagt de ladingontvanger zorg voor de verwijdering.

In Deel B, artikel 7.08, wordt bepaald dat wanneer een verlader of een ladingontvanger gebruik maakt van een overslaginstallatie de rechten en plichten voor artikel 7.03 worden overgenomen door de overslaginstallatie.