Deel A – Olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval

 

Verzameling, afgifte en inname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval

 
In deel A van de uitvoeringsregeling bij het verdrag wordt de omgang met het olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval geregeld.
 
Deze afvalstoffen ontstaan vooral in de machinekamer en betreffen onder andere

  • afgewerkte olie,
  • bilgewater,
  • vet,
  • poetslappen,
  • gebruikte filters.

 
De geproduceerde hoeveelheden zijn afhankelijk van het type, de activiteit en de uitrusting van het schip. De frequentie van afgifte is dus variabel, maar deze afvalstoffen ontstaan op alle schepen en moeten regelmatig worden afgegeven.
 

Werkwijze

De inname van dit afval wordt door elke staat toevertrouwd aan een Nationaal Instituut (NI). Het Nationaal Instituut heeft de taak een voldoende dicht net van ontvangstinrichtingen tot stand te brengen om aan de afvalverwijderingsbehoeften van de binnenvaart te kunnen voldoen.
 
Het kan hier gaan om de volgende faciliteiten:

  • bilgeboten die langszij komen bij varende of stilliggende schepen,
  • vaste inrichtingen,
  • tankwagens.

 
Dit netwerk is dichter op drukbevaren binnenwateren dan in gebieden met een geringe verkeersdruk. De afgifte kan in sommige gevallen op verzoek plaatsvinden bij een ontvangstinrichting die niet specifiek voor de binnenvaart is bestemd, bijvoorbeeld met behulp van een bedrijfsvoertuig. Het bevoegde Nationaal Instituut moet in dit geval vooraf worden geraadpleegd.
 
De afgifte moet voldoen aan bepaalde regels. De schepen kunnen niet zonder meer bilgewater en afgewerkte olie of om het even welke hoeveelheid van deze afvalstoffen afgeven. De basisregel is dat de afvalstoffen moeten zijn ontstaan bij een normale bedrijfsuitoefening. Dit betekent bijvoorbeeld dat een hoeveelheid afval als gevolg van averij niet zonder meer kan worden aangenomen. Ook chemische afvalstoffen komen niet in aanmerking voor gratis afgifte vanwege de hoge extra kosten van de verwerking van dit afval in vergelijking met het bilgewater dat bij een normale bedrijfsuitoefening ontstaat. Verontreinigd bilgewater bijvoorbeeld zal in bepaalde gevallen worden aangemerkt als niet-oliehoudend klein gevaarlijk afval waarvoor bij afgifte een vergoeding moet worden betaald.
 

Financiering en verantwoordelijkheden

De infrastructuur voor de verzameling, afgifte, inname en verwijdering wordt gefinancierd op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt. De vervuiler, of beter gezegd, potentiële vervuiler, is in dit kader de gebruiker van de binnenvaarweg. De verwijdering van de afvalstoffen wordt gefinancierd door middel van een verwijderingsbijdrage die door de exploitant van het schip wordt betaald bij het bunkeren. Deze indirecte financiering in de vorm van een betaling die is gekoppeld aan de levering van gasolie en GTL ontmoedigt elke ongepaste of illegale verwijdering en wordt geaccepteerd door het bedrijfsleven.
 
De verwijderingsbijdrage wordt in alle staten en voor alle schepen op dezelfde wijze toegepast. De verdragsluitende staten waren bij de ondertekening van het CDNI-verdrag in 1996 een tarief van de verwijderingsbijdrage van 7,50 euro per 1000 liter gebunkerde accijnsvrije gasolie overeengekomen. Dit tarief is voor het eerst verhoogd in 2021 (tot 8,50 euro). De betaling van de bijdrage geeft recht op gratis afgifte van de afvalstoffen.
 

Hulpmiddelen

Al in 2011 werd een elektronisch betalingssysteem (SPE-CDNI) ingevoerd voor de inzameling en verwijdering van het olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval.
 
Voor de betaling van de bijdrage moet eerst een ECO-rekening worden geopend om toegang tot het SPE-CDNI-systeem te krijgen.

  • Elk schip dat in het toepassingsgebied van het CDNI vaart, moet een ECO-rekening openen bij het Nationaal Instituut (NI) van zijn keuze.
  • De exploitant of de eigenaar van het schip crediteert zijn ECO-rekening waarop vervolgens bij het bunkeren de verschuldigde verwijderingsbijdragen in mindering worden gebracht.
  • De ECO-kaart die bij de ECO-rekening hoort stelt de schippers in staat de verwijderingsbijdrage te betalen bij het bunkeren.

 
Met de ECO-kaart kan het olie- en vethoudende scheepsbedrijfsafval zonder verdere kosten worden afgegeven bij alle ontvangstinrichtingen in het toepassingsgebied van het verdrag.
 
De inkomsten (verwijderingsbijdragen) en de uitgaven (verwijderingskosten) worden onderling verrekend door middel van een internationale financiële verevening.
 
Dit mechanisme maakt het mogelijk de kosten voor de inzameling en de verwijdering van het olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval gelijkmatig over de zes verdragsluitende staten te verdelen. Met andere woorden: staten met hoge inkomsten en lage kosten betalen terug aan staten met hoge kosten en lage inkomsten.
 
Een jaarverslag over de evaluatie van de verwijderingsbijdrage wordt op de website van het CDNI gepubliceerd om de gewenste transparantie van dit systeem te waarborgen.
 

Documenten